‘In die tijd kwamen alle tollenaars en zondaars Jezus opzoeken om naar Hem te luisteren. Maar zowel de farizeeën als de schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar: ‘Die man ontvangt zondaars en eet met hen.’
Zusters en broeders, wellicht klinkt ons dat zeer bekend in de oren, want ook wij zijn, net als die farizeeën en schriftgeleerden, heel snel klaar om te oordelen en te veroordelen, terwijl we dat beter niet zouden zoen, want we zijn zelf ook niet altijd heel brave engeltjes. Die opvatting komt ook tot uiting in de fantastische parabel van de verloren zoon – die trouwens beter de parabel van de barmhartige vader zou genoemd worden.
Zoals bij elke parabel moeten wij ons afvragen wie wij zijn in het verhaal: de zoon die niet wil deugen, de vader die van zijn terugkomst een bruisend feest maakt, of de andere zoon die daar helemaal niet blij mee is, integendeel, hij wil zelfs het huis niet binnengaan, laat staan dat hij zou willen meevieren met zijn vader en zijn broer. Dus: wie van de drie zijn wij?
Ik denk dat we iets van alle drie in ons dragen, dat we dus nu eens een beetje de vader, dan weer een beetje een van de broers zijn. Nee, we zijn geen verloren zoon, we stappen het niet af en verbrassen niet alles aan verkeerd genot, maar we gaan ook niet zonder fouten door het leven. We proberen geregeld mee te pikken wat we kunnen krijgen; zeker als we denken dat we daar recht op hebben. We hebben dikwijls niet het geduld om te wachten tot het onze beurt is voor iets, want we willen meestal heel snel krijgen wat ons naar onze overtuiging toekomt. Precies daarom lijken we ook op de tweede zoon, de man die helemaal niet wil meevieren. Want ook wij zijn niet altijd bereid om zomaar te vergeven en te vergeten, zeker niet aan iemand die ons bij manier van spreken heeft bestolen van datgene waar wij recht op hebben..
En waar we heel zeker van kunnen zijn: we zijn zeker niet zo volmaakt als de vader. Die snelt zijn zoon tegemoet en omhelst hem hartelijk. Hij duwt hem niet met zijn neus op de feiten, hij scheldt hem niet uit, hij wijst hem niet eens op zijn fout verleden. Dat doet Jezus trouwens ook nooit als Hem door wie dan ook om hulp wordt gevraagd. Nooit vraagt Hij hun naar hun verleden, naar wat ze fout hebben gedaan. Nooit wijst Hij hen af omdat ze zondaars zijn, nee, Hij helpt hen. Net als de vader in de parabel wil Hij alleen maar geluk delen, geen oordeel en geen veroordeling uitspreken en geen schuldgevoel opdringen.
Zusters en broeders, zo komt Jezus, en zo komt ook zijn Vader ons altijd tegemoet, net als die vader in de parabel. Het zou goed zijn als ook wij elkander zo tegemoet zouden komen. Niet om af te keuren en te veroordelen, maar om te luisteren, om open te staan, om een feest te maken van elke viering die we in de kerk samen zijn. Meer dan anders wordt ons dat in de veertigdagentijd gevraagd. ‘Het oude is voorbij, het nieuwe is al gekomen’, zegt Paulus in de tweede lezing. Het oude van de onverschilligheid, van het ieder voor zich; en het nieuwe van dat ene gebod dat Jezus ons heeft nagelaten: ‘Houd bovenal van God, en houd evenveel van je naaste als van jezelf.’ Vandaag wordt ons daar uitdrukkelijk op gewezen. ‘Samen oogsten we succes’, houdt Broederlijk Delen ons voor, en dat succes is erop gericht dat we zouden ophouden met Afrika te vergiftigen met pesticiden die in Europa al meer dan tien jaar verboden zijn. Zoals elk jaar krijgen enkele landen daarbij speciale aandacht; Dir jaar zijn dat Oeganda, Burundi en Burkina Faso. Laten we ons met hen verenigd voelen, en bij de omhaling ook ons best doen om iets bij te dragen dat de moeite waard is. Laat Broederlijk Delen dus een feestelijke werkelijkheid worden in ons leven van gelukkige christenen. Amen.