5e zondag in de veertigdagentijd C

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden

Van mijn schooltijd herinner ik me twee soorten leraren, als je in de les over de schreef was gegaan, en je moest je excuses aanbieden. De ene aanvaardde dat omdat het zo hoorde, maar liet je duidelijk voelen dat je een sufferd was, die nog veel moest leren. Hijzelf was de grote en volwassen kerel die je vanuit de hoogte vergeving schonk. Het andere soort aanvaardde je excuses met een knipoog. Ik bedoel dat ze lieten voelen dat ze zelf ook een snotneus waren geweest. Iemand die zich zo opstelt, wordt een soort bondgenoot, en je keek wel uit om de week erop bij zo iemand weer te ‘donderjagen'.

Vandaag gaat het in de evangelielezing over vergeving. Een vrouw die op ontrouw met een andere man is betrapt, staat centraal. Die man is nergens te bekennen. Die vrouw krijgt blijkbaar de schuld. Ze staat midden in de kring van brave burgers, farizeeën en wetgeleerden, vroegere collega's van Paulus. Hij schreef indertijd: ‘Ik heb geen recht van spreken op grond van het feit dat ik de wetten onderhoud; mijn gerechtigheid komt door het geloof in Christus'. En even verderop: ‘Ik ben niet volmaakt, en beeld me niet in er al te zijn, maar blijf mijn best doen. En God zal mij in genade aanvaarden'. Zo ruimhartig waren zijn oud-collega's dus niet. Ze staan al met stenen in hun handen, allemaal vergeten dat ze zelf ook fouten hebben gemaakt. Jezus roept hen tot de orde: ‘Wie zonder zonden is, werpe de eerste steen'. En ze dropen af, de oudsten het eerst.

Allicht, want wie we ook zijn, we hebben allemaal onze scha-duwkanten; we hebben allemaal onze gemene karaktertrekken; niemand van ons heeft een blanco strafregister bij God; niemand van ons is zonder zonde.
Degene die dat wel is, Jezus van Nazaret, zegt: ‘Ook Ik veroordeel u niet. Ga, en begin een ander leven. Zondig niet meer'.

Toen paus Johannes XXIII nog bisschop van Venetië was, hoorde hij over een priester in zijn bisdom die aan de drank was geraakt. Bisschop Roncalli - zo heette hij toen nog - ging op bezoek, knielde voor hem neer, en zei: ‘Ik zou bij jou graag willen biechten'.

Wij zouden zo iemand misschien eerst de les lezen, hem verplichten tot een therapeut, hem een ontwenningskuur opdragen, en hem eigenlijk laten voelen hoe stom hij wel was. Roncalli niet. Die knielde neer, en zei: ‘Bij jou wil ik biechten'. We weten niet wat hij heeft opgebiecht. We weten wel dat hij zo duidelijk aan zijn broeder in het ambt liet merken: ik ben in dezen jouw meerdere niet; ik heb ook mijn zwakke kanten; ik ben ook niet zonder zonden. En dan word je bondgenoot; dan word je broers, en laat je het oordeel aan God over.

God is een God van genade, leert Jezus ons. En Hij vroeg ons: ‘Oordeel niet, opdat je niet geoordeeld wordt, want waarom zie je wel de splinter in het oog van je broeder, en de balk in je eigen oog niet?'.

Blind voor onze eigen fouten gooien we, al is het niet met stenen, dan toch met modder naar elkaar. ‘Niet doen', zegt Jezus, die wat in het zand schrijft. Niet doen, tot tien tellen, en eerst je eigen geweten onderzoeken. Dan wordt die zondige mens je broer, je zuster.