Paasnacht 2013 Cyclus C Rom. 6, 3-11
Luc. 24, 1-12
God heeft ons zijn geheim toevertrouwd!
"Jij mag mijn geheim zien!" fluisterde mijn kleinzoon in mijn oor. Hij pakte mijn hand vast en trok me mee naar de tuin. In de verste hoek van de tuin haalde hij van een stapeltje bakstenen de bovenste weg en uit een holte kwam een plastic tupperware doos te voorschijn. Ik keek neer op twee slakkenhuizen, een mosselschelp en een mooie blinkende steen. “Kijk Opa, dat is mijn schat”. Zegde hij en legde met grote ogen de vinger op zijn mond. “Sst!” zegde hij en ik knikte hem ontroerd, maar heel ernstig toe.
Ik wist wel niet welke betekenis hij hechtte aan die steen, die mosselschelp en die slakkenhuizen, maar ik wist dat mijn kleinzoon zijn geheim met mij had gedeeld, en dat ontroerde me. Hij had mij zijn geheim toevertrouwd.
Beste vrienden,
dat is niet vanzelfsprekend. Een geheim hou ik meestal voor mezelf; dat deel ik alleen maar met mensen die voor mij echt belangrijk zijn, die ik echt kan vertrouwen. Want vertrouwen is bij een geheim het belangrijkste. Een geheim heeft een “heimelijke” atmosfeer nodig, en die verbindt, reeds door het woord zelf, de begrippen “Heem” en “Geheim” met elkaar.
Onze Nederlandse taal maakt ons dat duidelijk. De begrippen “geheim” en “heem” komen van hetzelfde woord. Een woord dat “huis”, “woonplaats” en “heimat” betekent. “Geheim” is iets “wat tot het huis behoort”, wat “vertrouwd is”, want heimelijkheden kan ik alleen daar delen waar een heimelijke, een huiselijke, atmosfeer van onderling vertrouwen heerst. Het geheim moet worden bewaard, het moet voor al het andere, voor al het vreemde en vooral voor alle vreemde blikken, verborgen blijven. Want een geheim heeft een omgeving nodig waar absoluut vertrouwen heerst!
Geheim van het geloof: in de dood is het leven.
God heeft ons een geheim toevertrouwd. Hij heeft ons bij de hand genomen en ons een blik laten werpen op zijn kostbaarste schat. Hij vertrouwt ons. Hij telt ons tot de zijnen. Wij behoren bij Hem. Hij vertrouwt ons zijn geheim toe!
Wanneer ik de situatie met mijn kleinzoon overdenk, dan begin ik te begrijpen wat dat beduidt!
Dat wil niet zeggen dat ik het begrijp, dat ik dat geheim kan verklaren. God heeft nergens uitgelegd hoe dat juist in elkaar zit met de verrijzenis. Er bestaat ook geen enkel bericht over. We komen alleen te weten dat ze gebeurd is – maar nergens komen we te weten hoe. En men toont ons bovendien dat ook wij in dit geheim opgenomen zijn, dat ook wij dat leven zullen hebben. Hoe dat echter kan, dat wordt ons nergens gezegd. En het kan ook niet worden doorgrond, want het is een geheim, geen raadsel.
Moest het een raadsel zijn, het raadsel van het Geloof, dan zou er ook een oplossing zijn. Dan zouden we alleen maar diep moeten nadenken, knobbelen en uitproberen. Dan zouden we alleen maar het juiste aanknopingspunt moeten vinden om het raadsel op te lossen. Een reken- of een denksportprobleem, ook een ingewikkeld, heeft altijd een oplossing. En een raadsel wil ook opgelost worden.
Een geheim daarentegen is iets gans anders. Een geheim heeft met vertrouwen, met thuis, met “heimat” te doen. Een bekende theoloog formuleerde het zo: Een raadsel verlangt naar een oplossing, maar een geheim wil bewoond worden.
Wanneer het raadsel is opgelost kan ik het zonder meer naast me neerleggen en trots op mezelf zijn dat ik het heb klaargespeeld. Verder heeft het dan voor mij geen betekenis meer. Een geheim wordt me toevertrouwd om het “te bewonen”, om van daaruit te leven. Het wordt me toevertrouwd opdat het een betekenis in mijn leven zou hebben.
Dit geheim van het geloof moet ik niet doorgronden. Zoals het is is het belangrijk voor mijn leven, want het getuigt van het vertrouwen dat iemand anders in mij stelt, van een innige relatie, van mijn persoonlijke relatie met God.
Ik mag me, zoals elke grootvader, me er geweldig over verheugen, dat ik waard mag zijn om deel te hebben aan dat geheim. Dat God zulk groot vertrouwen in mij heeft dat Hij mij tot de zijnen telt.
En dat kan mij kracht geven om ook in de moeilijkste omstandigheden stand te houden. Dat kan mij houvast geven en de zekerheid dat er op elke Goede Vrijdag ook een Pasen volgt.
Dat moet ge niet begrijpen en dat kan ook niet worden verklaard. Daar kan ik alleen maar, zoals elke grootvader die een blik heeft mogen werpen op de schat van zijn kleinkind, vol verwondering en ontroering bij staan.
Geheim van het geloof, in de dood is het leven.
God heeft ons zijn geheim toevertrouwd – misschien wel geen reden tot uitbundig juichen – de leerlingen gedroegen zich op Paasmorgen ook eerder terughoudend. Misschien ook geen reden voor ongebreidelde uitgelatenheid – eerder voor een stille, maar zeer intensieve ontroering. Een zeer beroerende, innerlijk diep doordringende vreugde; die echte Paasvreugde – een vreugde waaruit ik kan leven.
Amen.