×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden

Een mens verandert voortdurend van gedaante, soms duidelijk in één ogenblik en gewoonlijk langzaam met de tijd, op het ritme van de dagen en de jaren. Een meisje stapt bij haar coiffeuse binnen en komt na een paar uur, new look, weer buiten, een kindje dat tegen de stenen vliegt, verandert op slag zijn lachen in huilen, een hersenbloeding verandert in een oogwenk de glorie van een man in een ellende, een zelfzekere knaap wordt op enkele maanden uiteengehaakt tot een jongen die niet weet of hij op zijn hoofd of op zijn benen staat, een zieke verbleekt in een week op een ziekbed.

Al deze mensen blijven zichzelf, ook al veranderen ze van gedaante. Zo blijft ook Jezus zichzelf als Hij op de Tabor van gedaante verandert. De leerlingen die getuige zijn, veranderen trouwens ook van gedaante en blijven overigens ook zichzelf. Een mens blijft altijd zichzelf. Al verandert hij nog zo van gedaante, hij wordt nooit iemand anders.

De vrede op het gezicht van een dode, dat zo-even nog de strijd verried, spreekt, bij gebrek aan woorden, van het geluk nog dezelfde te zijn. Het is een verzoek, een smeekbede, om hem toch niet te vergeten. Hetzelfde verzoek, dezelfde smeekbede, glinstert in de ogen van ieder die, bewust of onbewust, willens of niet, van gedaante, van look, van uitzicht, van voorkomen, van aanschijn verandert. De mens wil herkend en erkend worden.

Ook Jezus wil herkend en erkend worden. Is Hij niet, volgens de Brief aan de Hebreeën, 'in alles aan ons gelijk behalve in de zonde'? Jezus wil, tussen zijn eerste twee voorspellingen van al het lijden dat Hem te wachten staat, aan zijn voornaamste drie leerlingen tonen wie Hij is, welke zijn schoonste gedaante is. Hij wil Petrus, Jakobus en Johannes voorbereiden op het moment waarop Hij onherkenbaar, bespuwd, vernederd en geslagen aan het kruis zal hangen. Hij wil hen voorbereiden op het moment waarop niemand Hem nog zal erkennen, behalve enkele vrouwen die Hem volgen en die Hem altijd half verliefd aanbeden hebben. Ook zijn Moeder zal Hem op het kruis erkennen, maar wie is minder dan een moeder te betrouwen als het gaat over het oordeel over haar zoon?

Ook God schijnt hetzelfde gevaar te voorzien. Wanneer Jezus, 'boven op een hoge berg', voor de ogen van de drie leerlingen, die met Hem alleen zijn, van gedaante verandert, wanneer 'zijn gelaat begint te stralen als de zon', wanneer 'zijn kleed glanzend wordt als het licht', wanneer Mozes en Elia zich met Hem onderhouden, voelt Hij zich als Vader verplicht om te spreken: 'Een lichtende wolk overschaduwde hen en uit die wolk klonk een stem: Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, in wie Ik mijn behagen heb gesteld'. Wanneer de stem nog zegt: 'Luistert naar Hem', is dit voor de leerlingen een bevestiging, die nooit meer uit hun geheugen gewist wordt, dat diezelfde Jezus, die later verschopt en buiten Jeruzalem gekruisigd wordt, de Messias is naar wie Mozes en Elia uitzagen, over wie Wet en Profeten geschreven hebben.

God zelf getuigt op de Tabor, dat Jezus van Nazaret, zijn Zoon is, zijn Gezalfde, zijn Messias, zijn Geliefde, in wie Hij allen liefheeft, die naar Hem zullen luisteren. Geen andere joodse leider, geen enkele joodse groep, die zich als uitverkoren aanziet, als de groep van Gods welbehagen, waaruit de Messias zal geboren worden, moet verder beluisterd en gevolgd worden.

Het verhaal van de Tabor snijdt scherp, als het verhaal van de geboorte, als het verhaal van de Jordaan-doop, als het verhaal van het kruis, als het verhaal van de verrijzenis, als de voorspelling van het laatste oordeel.

Jezus wil herkend en erkend worden. De schittering van de Tabor, de vrede van zijn geboorte, zijn beslistheid bij zijn doop, de pijn op zijn lijdensgezicht, de heerlijkheid van zijn verrijzenis, zijn glorie op het laatste oordeel, het zijn evenzoveel gedaanteveranderingen van de éne Heer en Verlosser: Jezus Christus.