Begroeting

Wat zoeken wij toch in deze nacht? Wat drijft mensen in deze dagen om zo koortsachtig langs de straten te lopen kijkend naar wat de uitstalramen ons aanbieden of opdringen. We willen elkaar ook een geschenkje geven, het extra gezellig maken. En waarom niet? Het is een uitdrukking van verbondenheid. Anderzijds valt mij op hoe de meest kwetsbaren reeds een hele tijd met de vraag bezig zijn of ze deze nacht ergens een thuis zouden vinden. Ik kan me daarom niet van de indruk ontdoen dat het Kerstfeest een soort van onrust en behoefte wakker maakt, die gelovigen noch ongelovigen onberoerd laat en met religie in de ruime betekenis van het woord te maken heeft.

Koortsachtig ontsporend zoekt men iets buiten dat eigenlijk van binnen moet plaats hebben. Een diep verlangen dat altijd sluimerend leeft komt in deze tijd feller op, maar door de sterke prikkels van de reclame en luxe verliezen we er contact mee. Het heeft allemaal te maken met de zoektocht naar ons diepere zelf, met iets heel persoonlijk dat tegelijk meer is dan ons Ik, dat leeft in verworteling met een eeuwenlange traditie, met onze familie, met de ruime wereld met zijn vragen, geweld en onrecht. Kerstmis roept in beelden, gezangen en verhalen deze zoektocht op. Laten wij daarom in biddende aandacht hopen dat we in deze dagen iets van die bestemming mogen voelen.

Het Kerstmisverhaal, dat we straks zullen horen, moet je daarbij niet opvatten als een journalistiek verslag van een historische gebeurtenis, maar als een mythisch verhaal vol symbolen en verwijzingen naar vroegere Bijbelse teksten. De evangelist Lucas componeerde dit verhaal met slechts één bedoeling: dat het kindje in ons zou geboren worden en we kleine stapjes zetten om een ander mens te worden. (cfr. de tekst van Angelus Silesius)

Gebed

God der eeuwen
Die al ons doen en denken
Te boven gaat,
De ster van uw liefde
Is gerezen aan ons firmament
En heeft mensen bewogen
Tot nieuwe wegen.
In een kind hebben zij
U herkend
En geëerd.
Wil ook ons zoeken bijlichten
En ons tasten tot rust brengen.

Maak uw lieve Zoon
Tot onze Morgenster,
Die nog de nieuwe wegen wijst
Naar onvermoede toekomst.

S. de Vries

Inleiding op de profetieën van Jesaja 42, 1 - 7

Jesaja was diep aangegrepen door de neerslachtigheid, de thuisloosheid van zijn volk ver van huis in ballingschap. Enkel de bejaarden, de zieken en geesteszieken had men in het land achtergelaten, terwijl de kinderen, de jonge vrouwen en mannen voor alles werden misbruikt in een vreemd land. Het zien van deze ellende en anderzijds zijn geloof in de God van leven en bevrijding brachten Jesaja onder zo een sterke spanning dat hij niet meer rationeel uitlegt wat staat te gebeuren, maar - door een droombeeld overmeesterd - spreekt van een nieuwe tijd en een nieuwe samenleving dankzij een Messiaanse figuur.

Uit: De gebroeders Karamazov van F. Dostojewski (verzameld werk, dl. IX p. 326)

In de beroemde roman De gebroeders Karamazov staat een aangrijpende passage. Eén van de broers (en niet de braafste) fantaseert hoe Jezus opnieuw op aarde zou verschijnen. Hij vertelt hoe Jezus nog één keer onder het gewone volk komt om zijn vragen en verdriet te delen en het moed in te spreken. Het verhaal speelt zich af ergens in de 16° eeuw aan de stadspoort van Sevilla waar de dag voordien nog een grote groep ketters onder grote belangstelling werd verbrand. Op het ogenblik dat Jezus verschijnt, wordt in een open kistje een overleden kind de kathedraal binnengedragen. De moeder valt voor Jezus voeten en smeekt Hem haar kind weer tot leven te brengen. En zoals 1500 jaar terug zegt Jezus opnieuw: "talitha kumi - meisje sta op". Iedereen roept en juicht. Maar juist op dat ogenblik komt de hoogbejaarde kardinaal tevens Groot-Inquisiteur voorbij. Hij ziet wat er gebeurt en laat Jezus arresteren. Die nacht bezoekt hij hem in de kerker. En dan volgt een hallucinante passage waarin de inquisiteur vol bitterheid uitlegt waarom hij Jezus heeft laten arresteren. "Wij hebben jou niet meer nodig, zegt hij hard. Met je rebelse aard heb je niet het geluk gebracht dat het volk zocht. Je bracht vrijheid, maar het volk kan die vrijheid niet aan. Aan ons heb Je de macht gegeven te binden en te ontbinden. Welnu, wij, de organisatoren, wij hebben de kerk opgericht. Wij brengen de vrede, de veiligheid en de zekerheid waarnaar het volk snakt. En jij bent met je mentaliteit een hinder, een vervelende luis in de pels. Daarom moet Jij verdwijnen." Zo ongeveer sprak de Inquisiteur. Ik vermoed dat velen onder u deze tekst kennen. Maar kent u ook het slot?

Toen de inquisiteur uitgepraat was wachtte hij enige ogenblikken op het antwoord van de Gevangene. Diens zwijgen viel hem zwaar. Hij had gezien dat de Gevangene aldoor kalm en aandachtig naar hem geluisterd en hem daarbij recht in de ogen gekeken had; klaarblijkelijk had Hij geen lust iets terug te zeggen. De oude man had gewild dat Hij hem een antwoord zou geven, al was dat ook bitter en beangstigend. Maar plotseling komt Hij zwijgend op de oude negentigjarige man toe en kust hem stil op zijn bloedloze lippen. Daaruit bestaat zijn hele antwoord. De oude man huivert. Zijn mondhoeken trillen even: hij gaat naar de deur, maakt hem open en zegt tot Hem: "Ga weg en kom niet meer terug ... nooit meer ... nooit." En hij geeft Hem de gelegenheid om te verdwijnen in de donkere straten van de stad."

Homilie

Zo eindigt één van de mooiste bladzijden uit de wereldliteratuur. Op een indrukwekkende manier typeert Dostojewski de persoon van Jezus. Als Iemand die niet roept, die zijn stem niet verheft, die het geknakte niet zal breken, zoals reeds staat in de profetieën van Jesaja. Het enige wat Hij brengt is een onverwoestbare, alles doordringende liefde. Tegenover de Groot-Inquisiteur brengt Hij geen argumenten. Zijn leven wordt niet beheerst door een grote theorie. Er is enkel dat stille gebaar. "This is a story beyond belief", schrijft Jeffrey Robbins in het boek After the Death of God (Columbia Univ. Press, 2007, p. 11). Niet toevallig heeft men in de postmoderne theologie aandacht voor het slot van dit verhaal. Want deze nieuwe theologie is vooral getroffen door het einde van de grote theorieën, voor het woordeloze, het stille, God voorbij God. Waarom? Hoe kon het zover komen? Om dat te begrijpen moeten even teruggaan in de geschiedenis.

We leven in een periode waarin de kerk haar machtspositie heeft moeten opgeven. We leven in een tijd waarin de geloofsleer als verklaring van alle grote levensvragen is ineengestuikt. We maken mee hoe gelovigen een sociologische minderheid zijn geworden, en religie aandacht krijgt van zoekers en godsdienstige daglozen. Toen het christendom in 312 onder keizer Constantijn staatsgodsdienst werd, kreeg de kerk een nieuwe functie. Tot dan bestond er een veelheid van verhalen en leefden heel verschillende visies op de figuur van Jezus. De bisschop van Rome was een primus inter pares en de Blijde Boodschap was een houvast voor een zoekende minderheid. Maar vanaf dan werd alles anders. De kerk werd de behoedster van een stabiele maatschappij en had geen boodschap aan pluriformiteit. De Blijde Boodschap ging men vertalen in Griekse begrippen. De greep op de samenleving en op de geest van individuele gelovigen werd alsmaar groter. De kerk als instituut en het geloof als systeem beheersten heel het leven, precies zoals de Groot-Inquisiteur beschrijft.

Totdat vanaf de tijd van de Verlichting een tegenbeweging op gang kwam, het individu zijn vrijheid opnieuw ging opeisen, allerlei wetenschappen zich losmaakten van kerkelijke bevoogding en de mens zelf wilde uitmaken wat hij als goed en kwaad beschouwde. Sindsdien staat de kerk in het verlies en maakt ze tot vandaag mee hoe haar invloed afbrokkelt en mensen steeds weer in een gezagsconflict raken.

Al dat verlies is volgens mij een zegen voor de Bijbelse Boodschap. Want wat rest er nog? De onweerstaanbare kracht van een weerloze liefde. Wat eeuwenlang uitgroeide tot een instituut dat zogenaamd veiligheid en geluk moest brengen, verloor het contact met die diepere boodschap van vrijheid en onberekend engagement. De geleidelijke afbrokkeling van de laatste honderd jaar slaat velen met paniek, doet de organisatoren naar het hoofd grijpen, maar bracht een intense zuivering op gang waarvan we het einde nog niet in zicht hebben.

Welke God rest ons nog na de dood van God? Ik denk dat het de God van de zelfontlediging is. De God die zich weerloos en zwak in een mensenkind gegeven heeft, maar die daarbij ook de kant koos van alles en iedereen die in een situatie van zwakte en onzekerheid verkeert. Een God die zich weerloos aan mensen uitlevert en enkel in een zachtmoedige begroeting aan het licht komt. De Jezus van Dostojewski die zijn vijand op de mond kust.

Is dat niet de kern van dit Kerstfeest? In de symbolische gestalte van een kind, in de persoon van de arme drommels van herders en in het feestelijke gezang van de engelen wijst Lucas op de totale geboorte, die moet plaats hebben: in ons en om ons heen. Een nieuw begin op alle niveaus: in ons hart, in onze directe omgeving, in ons land, over heel de wereld. Kerstmis kondigt de geboorte aan van een nieuw menstype en van een nieuwe geboorte van de Godheid in elk van ons. Verschenen is de mildheid en menslievendheid van onze God.

De stilte waarin dit gebeurt wordt op een ontroerende manier opgeroepen in het naïeve, tedere Stille nacht (koor)

Bezinning

Wanner we met heel ons hart zeggen dat Jezus helemaal mens was, een van ons in wie God zijn ware gelaat heeft getoond, dan brengen we impliciet hulde aan hen die een basis legden voor deze goddelijke overgave. Kerstmis, het feest van Jezus van Nazareth, is tegelijk het feest van haar die Hem heeft gedragen, gekoesterd en door haar nabijheid gevoelig heeft gemaakt voor Gods Mysterie. Haar ter ere zingt het koor een oud Spaans lied vol stille tederheid: Virgen bendita sin par

Virgen bendita sin par, De quien toda virtud mana
Vos sois digna de loar. Vos sagrada enperadora
Deesistes el engano Y remediastes el dano
De la gente pecadora.
De los angeles senora Vos que rais tal gracia dar,
Que no poda mos pecar
Contra quelque carne humana de vos le plugo tomar.

(O Maagd, boven al gezegend,
Van wie alle deugd uitgaat
Gij zijt alle lof waardig
Gij, heilige koningin, wijst alle bedrog af
En herstelt het kwaad van hen die zondig zijn.
Gij zoudt zo graag de genade geven van de engelen
Zodat wij niet meer kunnen zondigen.)