Sanne was bang in het donker. Nu is dat niet zo bijzonder, er zijn wel meer kinderen bang in het donker. Er zijn zelfs grote mensen die soms bang zijn in het donker. Maar Sanne was soms wel erg bang. ‘Je hoeft niet bang te zijn.' Dat had moeder al honderd keer gezegd. Maar telkens als de lamp uitging, zei ze, mam, mag de deur open blijven? Nu had ze met Sinterklaas een klein lampje gekregen, eerst leek het of het bijna niet brandde, maar als het helemaal donker was, dan zag je ineens dat heel de hoek van de kamer verlicht was door het zwakke schijnsel van het lampje.

Het was nu kerstmis. In de hoek van haar kamer had ze een kerststalletje gezet, op het tafeltje, dicht bij het lampje. Het was maar een papieren kerststal, een soort kaart, maar er zaten glittertjes op en er hing een engel boven en als je er voor ging zitten, leek hij heel echt.

Sanne had de afgelopen dagen heel wat kerstverhalen gehoord. De juf in de klas had er zeker al drie verteld, dan nog een in de kerstmusical, en ook in de kerk. Één verhaal vond ze heel mooi, over een lampje en een schaapje. Toen had de pastoor gezegd, Jezus is eigenlijk onze lamp, voor heel onze levensweg.

Ze vond dat wel een beetje gek. Jezus is toch geen lamp. Onze levensweg, dat had ze wel begrepen, dat is natuurlijk alles wat je doet, je hele leven lang.

‘s-Avonds gaat Sanne slapen. Het lampje brandt, uit haar bed kan ze precies haar kerststalletje zien. Ze denkt, als ik nu eens heel klein kon worden, net zo klein als de kerststal, dan ging ik bij het kribbetje zitten, dicht bij het kindje Jezus. Want Jezus is de liefste van alle mensen.

Haar ogen worden zwaar, de geluiden van beneden worden zachter, en daar ziet ze plotseling iets bewegen. Wat gek, ze is niet bang, het beweegt bij het lampje. Het is de engel, de papieren engel, maar het lijkt wel of hij niet van papier is, hij lijkt wel echt.

Ze klimt uit haar bed en loopt naar de engel toe. Dag Sanne, kom je er ook bij? Waarbij? Nu, hier, bij de kerststal. Sanne kijkt eens goed. De hele kerststal lijkt wel echt. Alle papieren schaapjes lopen rond en knabbelen aan het hooi. Het kindje ligt in de kribbe. Maar dat kan niet, zegt Sanne, ik ben veel te groot. Kom maar, maak je maar klein, dan kun je erbij. O, denk Sanne, gaat dat zo gemakkelijk. Ze stapt op de stoel, van de stoel op de speelgoedkist, en zo op het tafeltje waar de kerststal staat. En inderdaad, ze is nu net zo klein als het herdersjongetje dat op de schaapjes past.

Dag Sanne. Het is Maria die haar roept. Dag Sanne, zegt Jozef en het kindje Jezus lacht. Dit is super, denkt Sanne. Ik wou dat pappa en mamma er ook bij konden zijn, en ook de baby, haar kleine broertje Joost. Maar ze was nu zo klein, ze kon ze niet roepen of halen. Ze weet ook eigenlijk niet wat ze moet zeggen.

Sanne loopt naar de engel. Engel, ik had hier niet op gerekend, ik heb niet eens een cadeautje bij me voor het kindje. O, maar dat geeft niets, we vinden het al heel fijn dat je erbij bent. Maar ik zou toch iets willen geven, zegt Sanne.

De engel denkt na. Weet je wat het kindje misschien wel fijn vindt, een lampje. O, zegt Sanne. Ik heb wel een lampje, maar dat kan ik niet geven, want ik ben bang in het donker. Ach, het was maar een idee, zegt de engel en hij gaat weer boven op de stal zitten.

Sanne loopt naar Maria. Maria, is Jezus ook bang in het donker? Huilt hij daarom? Nee, Sanne. Kijk, als Jezus lacht, komt dat omdat hij denkt aan zoveel mensen die goed willen en goed doen. Maar nu huilt hij, zegt Sanne. Dat komt omdat hij nu denkt aan de mensen die verdriet hebben en aan mensen die verkeerd denken en doen, zegt Maria. Maria?, Ja, Sanne. De engel zegt dat Jezus graag een lampje heeft, maar de pastoor zei, dat Jezus zelf een lamp is. Dat snap ik niet.

O, maar dat is niet zo moeilijk hoor. Als mensen slechte dingen doen, wordt het donker in hun hart. Snap je dat? Nee, zegt Sanne. Maria legt het uit. Als mensen slechte dingen denken of doen, dan wordt de wereld slechter en dat is net zoiets als donker. Maar als de mensen goede dingen denken en doen, dan wordt de wereld beter, dat is net zoiets als lichter.

O, zegt Sanne, dat snap ik wel. Maar waarom wil Jezus dan ook een lampje, Hij is toch niet bang in het donker. Maria lacht. Nee, Hij is niet bang in het donker, dat zal Hij ook nooit zijn. Maar als Hij een lampje ziet, dan denkt Hij aan de mensen die ook zelf lampje willen zijn voor anderen, net als Hij en dan is Hij blij.

Dan wil ik ook een lampje zijn voor anderen, zegt Sanne. Hoe moet ik dat doen? Goed denken en goed doen, zegt Maria.

Goed denken en goed doen. Is dat alles? Ja, dat is alles. Goed denken en goed doen. Sanne, het is Jozef die haar roept. Het is tijd voor je om te gaan slapen. Droom maar lekker.

Een half uur later komt moeder even kijken of Sanne slaapt. Zachtjes doet ze de deur open. Het is helemaal donker. Waarom brandt het lampje niet? Dan ziet ze het lampje vlak voor de papieren kerststal liggen, juist voor het kindje in de kribbe. Ze snapt er niets van. Waarom heeft Sanne dat lampje bij Jezus gelegd?

Sanne wordt wakker van het licht. Sanne, ben je wakker? Waarom ligt het lampje bij je kerstkaart? Sanne, zegt het wat slaperig, maar moeder verstaat het goed: O, ik ben voortaan zelf een lampje, net als Jezus. Moeder begrijpt het niet. Ze geeft sanne een kusje. Wel te rusten, droom maar lekker, van het kerstkind en de engelen en de herders, maar Sanne hoort het al niet meer. Nog nooit had ze zo lekker geslapen.

Amen.