Drie vrouwen staan aan het graf. Hoe komt het dat het vaker vrouwen dan mannen zijn die een begraafplaats bezoeken? Het is niet alleen omdat de vrouwen gemiddeld ouder worden en dus vaker alleen achter blijven, het komt denk ik ook omdat vrouwen wat gemakkelijker dan mannen hun gevoelens durven tonen.

 

Drie vrouwen aan het graf. U ziet ze op de voorzijde van uw boekje afgedrukt. Ze naderen een donkere ruimte met een weggerolde steen. Wat ga je daar doen? Of is die vraag al teveel, moet je dat gewoon niet vragen. Is dat een typische vraag van deze tijd, “wat ga je daar doen?”  Zo zou je ook kunnen vragen wat wij hier doen. Waarom samenkomen op Allerzielen? Is het niet eigenlijk veel te pijnlijk? Je komt samen met 26 gezinnen, nabestaanden, achterblijvers en je gedenkt 26 overledenen, met de overledenen van de Wittebrug erbij zelfs 39. Je gaat samen naar de begraafplaats, de pijn en het verdriet van toen worden weer voelbaar. Waar doe je het voor?

 

Net als toen, 2000 jaar geleden de liefste mens die ooit leefde, de beste, de meest volmaakte, degene die je hart in vuur en vlam zette, die je leven zin gaf, die toekomst opende en perspectief bood, de mens die ze God mochten noemen, Gods Zoon, was dood. Velen van u kunnen zich, dat verdriet voorstellen. Al zijn onze doden niet zo volmaakt als Jezus, al kan er rondom een sterven ook een verdriet van verloren kansen hangen, u herkent het verdriet waarom deze drie vrouwen die ochtend naar het graf gaan. Ze vragen niet waarom? Waarom nog balsemen, waarom nog zoetgeurende kruiden meenemen? Ze gaan, ze doen, alleen zo kunnen ze hun verdriet een plaats geven. Het hart kent redenen die de rede niet kent. De Geest stuurt ons soms op pad, zonder dat we precies beseffen waarom. Net als deze vrouwen toen op Paasmorgen.

 

Misschien hebt u ook zo aan het graf gestaan, alleen, of met een dochter, een zoon, een kleinkind, een broer of zus. Je ziet een steen en je denkt terug aan de laatste dagen, of aan de momenten dat je samen was, je roept herinneringen op of je zwijgt alleen maar. Je neemt een bloemetje mee of een nieuw plantje. Je kiest de dagen misschien uit, of je gaat  gewoon tussendoor op een doordeweekse dag of op zondag even na de Mis.

 

Kleine kinderen kunnen dan soms heel direct vragen. Waar is opa nou, waar is oma nou?

 

Waar blijft onze dierbare? We zeggen niet meer, opa slaapt, want dan durft een kind soms niet meer te gaan slapen. We hebben een tijd gehad dat we niet meer wisten wat we moesten zeggen. Maar er is een verandering opgetreden, we durven weer, we zeggen, al is het soms schuchter en al weten we de woorden soms maar moeilijk te vinden, we zeggen, “Opa is nu bij God, oma is nu in de hemel, God zal goed voor vader zorgen. Of oma is nu bij opa, moeder is nu bij vader, man - vrouw, zoon - dochter, vriend, dierbare, hij of zij is in de hemel”. We zeggen het weer. En dat is goed.

 

Hebt u zich wel eens voorgesteld hoe het zou zijn als u dit niet kon geloven? We zeggen hartstochtelijk in laatste woorden, “Ik zal je nooit vergeten’, we zeggen het, we menen het, en dat is ook goed, maar we voelen ons toch licht beschaamd, die eerste keer dat we ‘s avonds denken: “Ik heb helemaal niet aan hem gedacht, ik heb gelachen, we zijn gezellig weg geweest. Ben ik hem of haar dan vandaag zomaar vergeten.” We zeggen bij een afscheid, met vuur en geloof: “Je leeft door in ons, wij leven dankzij jou, jouw leven gaat nooit verloren.” En dan hoor je kort daarna over een alleenstaande, zonder kinderen, met weinig familie. Hoe leeft hij door, of hoe gaat haar leven verder? Wat gaat er door het hoofd van deze drie vrouwen? Wat denkt Maria Magdalena, wat denkt de moeder van Jacobus, wat denkt Salome? Wat denkt U?

 

Wat we vanavond willen gedenken is niet alleen het afscheid, is niet alleen een volgende stap in de verwerking. Dat is het ook en dat is goed. Maar er is meer. Wat we hier willen beleven is dat wat deze drie vrouwen op Paasochtend ervaarden, een teken van verrijzenis. En hebt u zoiets ook niet ervaren? Soms al rond het sterven, als je dan zo de dood meemaakt ga je soms geloven in eeuwig leven. Of was dat bij uw dierbare een zware ervaring. Was het dan misschien bij de avondwake of de uitvaart, of in het gesprek vooraf met het gezin, of na de uitvaart, zo’n moment dat iemand zegt: “Als je dit zo meemaakt zou je weer gaan geloven.” Dat uzelf troost ervaarde, ergens in de diepte van uw hart. Dat zat niet alleen in de manier waarop je alles samen deed, dat zat niet alleen in de liederen, in de woorden van de voorganger of de rituelen, niet eens in dat alles bij elkaar. Het is die andere werkelijkheid die op zo’n moment even voelbaar wordt, die even oplicht, doorlicht, die de duisternis doorbreekt.

 

De drie vrouwen naderen het graf, de steen is weggerold, maar het graf is donker. Aan het eind van deze viering ontvangt u een Allerzielen-plaatje. De afbeelding geeft hetzelfde tafereel, maar het is alsof in het graf een licht schijn vanaf de overkant. Een licht dat de duisternis doorbreekt, Paaslicht, levenslicht. Het is het teken van de Paaservaring, dat de dode leeft, dat we de dode niet zoeken in het graf, maar dat we de dierbare zoeken bij de Levende, bij God. Is het niet heerlijk dat je niet bang hoeft te zijn dat als jij iemand zou vergeten, de dode zou sterven? Dat als jouw generatie sterft, of jouw geslacht, of wanneer jouw naam uitsterft, de dode definitief ophoudt te bestaan? Nee, God vergeet hem of haar niet, in God sterft niemand.

 

Met Allerzielen komen we samen met verdriet, met herinneringen, met dankbaarheid, meelevend met anderen. En we komen samen om ons geloof te versterken, om dat moment van toen te herhalen, dat gevoel dat je even weer kon geloven, ja eigenlijk zeker wist: “het leven gaat niet verloren; alles wat aan goeds is gedaan, verdwijnt niet in het niets”. Straks noemen we de namen, het zijn namen van levenden. Straks steken we lichtjes aan bij de kruisjes, het is Paaslicht, levenslicht. Straks gaan we in een tocht over de begraafplaats, het is een plaats van rust voor het lichaam, en een plaats van Paasgeloof, geloof in verrijzenis, verwijzing naar toekomst en een leven bij God.

 

Ik hoop waarachtig voor u, dat alle verdriet en alle afscheid zo een plaats vindt, een echte verwerking. Want dan zullen we niet alleen voor onze dierbaren bidden, hun namen gedenken en hun daden in ere houden. We zullen hen ook vragen om ons te helpen, we zullen hen die leven bij God, vragen ons te begeleiden op onze weg naar God toe. Tot we eens samen zijn; als alle leed geleden is, als alle tranen zijn gedroogd, als het eeuwige geluk definitief ons deel is. Moge die genade en zegen uw deel zijn. Amen.