Inleiding
Vandaag, naar aanleiding van het Feest van Kruisverheffing, zegt de introïtus dat wij onszelf moeten verheffen, ja moeten roemen op het kruis. Veertien september is de dag waarop keizerin Helena het kruis vond. Op de vindplaats bouwde haar man, keizer Constantijn, keizer van het Romeinse rijk, een kerk, een basiliek, en in het jaar 335 werd op veertien september, de dag waarop het kruis werd gevonden, die basiliek ingewijd. Dat ging natuurlijk gepaard met verheffing, opheffing van het kruis. Het werd omhoog geheven als een zegeteken, zo verguld waren ze dat het gevonden was. Maar na een hele geschiedenis van weer wegraken en terugvinden en opnieuw wegraken en weer terugvinden, gaat het kruis in 1181 definitief verloren. Het is met de kruisstam als met de Gekruisigde. Het gaat met het kruis op de wijze van de Gekruisigde. En zo gaat het ook met ons leven, dat staat in het teken van het kruis. Elke eucharistie is een feest van kruisverheffing, zoals elke eucharistie ook een feest is van het heilig Sacrament, van het heilig Hart én een feest van de verrijzenis, van Pasen. Een eucharistieviering is dat allemaal samen, maar dat is zoveel, dat we dat onmogelijk tegelijk kunnen beleven. Daarom is het goed er af en toe één enkel element uit te nemen en apart te vieren. De ene keer het heilig Hart, de andere keer het Sacrament, weer een andere keer de verrijzenis, Pasen. En vandaag dus de verheffing van het kruis, kruisverheffing. Het kruis zelf.
Beginnen we dan met te belijden dat wij oneerbiedig omgingen met het kruis, met de kruisen in ons leven en ook in de wijze waarop wij de eucharistie beleven, de onvolkomenheden, het onaandachtige, onze eigen zwakheden erin. Dat we daarin geen volgelingen zijn geweest van de kruisdragende Jezus.
Homilie
Het kruis is voor ons zoveel als het persoonsbewijs van Jezus, het waarmerk dat Hij het is. Ook voor Jezus zelf was het dat. "Kijk maar, Ik ben het zelf. Hij toonde hun zijn handen en zijn voeten en Hij zei tot Thomas: Kom hier met uw vinger, leg die in mijn zijde en wees niet langer ongelovig maar gelovig" (vgl. Joh 20,20-28). Ik ben het. Maar de kruisiging was voor de leerlingen, voor degenen die Hem aan het kruis hebben geslagen, en voor hen die Hem aan het kruis hebben láten slaan, voor iedereen dus, voor vriend en vijand, nu juist het teken dat Hij het niet was!De Emmaüsleerlingen zeiden: "dat van Jezus de Nazarener, de Man die profeet was, machtig in daad en woord in het oog van God en heel het volk - met allerlei tekenen dat Hij het was - hoe onze hogepriesters en schriftgeleerden Hem aan het kruis hebben geslagen. En wij leefden in de hoop dat Hij het zou zijn ..." (Lc 24). Hij was het in hun ogen dus niet. Hij werd gekruisigd en was het dus niet. Dat roept ook de menigte: "Weg, weg met Hem, kruisig Hem" (Joh 19,15). Hij is het niet. Het kruis is het teken van alles waarmee mensen niet uit de voeten kunnen. Het is een teken waar mensen niets in zien, het is zoiets als een minteken. Het teken van het kruis zet het leven in het teken van de min, van minder, van onvolmaakt, van zwak, van waardeloos. Daarvoor heeft Jezus bewust gekozen, Hij heeft "Zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God, Hij heeft Zichzelf ontledigd", zoals Paulus schrijft in de brief aan de Filippenzen in de hymne die hij aanhaalt: "Hij die bestond in goddelijke majesteit ...". Hij heeft er een minteken voor gezet. "Hij heeft Zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf op Zich genomen, Hij is aan de mensen gelijk geworden." Gelijk aan de mensen om "gehoorzaam te worden tot de dood, tot de dood aan het kruis." De voltooiing van het minteken. Hij is het niet!
Het is u misschien opgevallen dat er in de evangelielezing steeds wordt gesproken over de Mensenzoon. Mensenzoon is de titel waarmee Jezus Zichzelf aanduidt. Hij noemde Zich niet de Messias. "Hij verbood hun nadrukkelijk aan iemand te zeggen dat Hij de Messias was" (Mt 16,20)."Zoon van David", zegt de blinde (Mc 10,47). "Zoon van God", zeggen de duivels, "Zoon van de Allerhoogste" (Vgl. o.a. Mt 4,3; 8,29; Mc 3,11; 5,7). Dat wordt allemaal door anderen gezegd. Jezus zelf zegt: "Mensenzoon". In de oudste evangelieverkondiging roemt men Jezus met een soortgelijke geringheidstitel: Dienaar van God. "God heeft zijn Dienaar Jezus verheerlijkt" (Hand 3,13). Dienaar zijn is menszijn met een minteken.
Maar Paulus zegt: "Ik had mij voorgenomen u geen enkele wetenschap te brengen dan die van Jezus Christus en zijn kruis" (1 Kor 2,2). Jezus, die zijn leven heeft gezet in het teken van het kruis, in het teken van alles waarmee mensen niets kunnen, waar mensen niets in zien. Waarop mensen hun verwachtingen hebben gesteld, moet je in de navolging van Jezus loslaten.
Dat geeft een heel andere beleving van het menszijn. De humanistische mens, de ongelovige mens, leeft van het menszijn met een plusteken, leeft met de dingen waar hij iets in ziet, waar anderen iets in zien: gezondheid, geld, eer, carrière, contacten, harmonie, psychische harmonie, en wat nog niet zo is, wat daar afbreuk aan doet, poetst hij weg, overspeelt hij, verdringt hij, dat wil hij niet zien, daarvoor schaamt hij zich. En dat positieve tracht hij zo uit te bouwen dat dat alles wordt. Eigenlijk raakt de mens daardoor zijn integriteit kwijt. Want zowel het positieve, de pluswaarde, als het negatieve, het zwakke, de minwaarden horen bij het integrale menszijn.
Deze manier van overschatten van het positieve treffen we in onze samenleving bijvoorbeeld aan in het gezinsleven, waar de kinderen perfect moeten worden. Ze krijgen een geweldige opvoeding, de ouders geven ze alles wat ze nodig hebben. Wat zij zelf in hun jeugd misschien niet hebben gehad, geven ze hun kinderen. Kinderen kunnen dit beleven in hun spel, met kameraadjes, alleen de goeden, de knappen, de sterken mogen meedoen, de zwakken worden uitgestoten of gepest. Dat gebeurt met de naties onder elkaar. De ene natie is het en de andere natie wordt uitgestoten. Bepaalde elementen uit een natie worden gediscrimineerd. Dat gebeurt met de mensen onder elkaar. De sterke exemplaren schakelen de zwakke exemplaren uit, zoals dat in het dierenrijk gebeurt. Mensen schamen zich voor het kruis, schamen zich voor het zwakke. Dat gebeurt natuurlijk ook als mensen opgroeien, ze lopen verwondingen op, de pijn die hun dat oplevert is zo groot dat ze, om te overleven, geen andere keuze hebben dan het weg te stoppen. Dat levert een disharmonie op in het gevoelsleven die onverdraaglijk is, die niet kan worden volgehouden. Zonde is: het verdringen van het minteken, het niet dragen. En volmaaktheid is: het minteken toelaten, het minteken, de zwakheden laten zijn, en ze er niet alleen laten zijn, maar ze liefhebben. 'Dulces clavos, dulcia pondera', zingt de Kerk met Goede Vrijdag: 'zoete nagels, zoete last van het kruis.'
Je hoeft je minderwaardigheid niet te koesteren, maar je mag die wel aannemen. Mensen hebben soms moeite de moeilijkheden van het gebed aan te nemen. Ze vinden het onuitstaanbaar dat ze verstrooiingen hebben en dat ze die maar nooit te boven komen. Ze zouden zich wel voor het hoofd willen slaan. Nee, aannemen, de zwakheid van je menselijke geest, de zwakheid en de ongedurigheid van je menselijk hart, de traagheid van hart ook aannemen. Je moet doen wat je kunt, maar als blijkt dat je het niet kunt, moet je dat als een kruis aannemen.