Lucas 20, 27-38
‘Ter gedachtenis aan de gesneuvelden van beide wereldoorlogen'
Van de Grote Oorlog van 1914-1918 zijn er nog vele sporen terug te vinden, vooral dan in de Westhoek: soldatenkerkhoven alom. Van de laatste Wereldoorlog 1940-1945 voelen heel wat mensen nog altijd de pijn in hun hart om geliefden die ze verloren hebben, om wat hen werd aangedaan, om wat ze in de oorlog materieel verloren zijn.
Het is ondertussen geschiedenis van de vorige eeuw. Maar we zijn de 21ste eeuw niet beter begonnen. 11 september, op het moment dat ik een medeparochiaan de ziekenzalving toedoen, hem zo een stukje goddelijke en menselijke liefde laat voelen, gebeurt die terroristische wandaad in New York en Washington. Ik huiver bij de gevolgen, nog altijd.
Kunnen wij wel in vrede leven? Altijd is er wel ergens oorlog. We zien wel tekens dat een andere wereld mogelijk is, maar het is toch van zo korte duur. De val van de Berlijnse muur werd met vreugde onthaald, Duitsland werd herenigd, het Warschaupact viel uiteen, de Sovjet-Unie stortte in en men hoopte op beter, hier dan toch. Links en rechts waren er pogingen tot verzoening: in Zuid-Afrika, eerste aanzetten in Palestina, maar het werd daarna erger dan ooit. Het Midden-Oosten blijft een kruitvat, Oost-Europa is nog altijd onstabiel.
Vrede kan er echt pas komen als er verzoening is tussen onverzoenlijke tegenstanders. Er zal hoogdringend wat moeten gebeuren aan de Noord-Zuidverhouding, want zolang er ongelijkheid is, zullen er spanningen blijven, blijven er kiemen van conflicten, zullen er torens blijven sneuvelen.
De Wapenstilstand van 11 november 1918 was geen verzoening. Het Verdrag van Versailles was een dictaat dat op een revanche moest uitlopen. Sommige landen dachten dat ze de overwinnaar waren, maar honderdduizenden doden liggen in Vlaamse en Franse bodem begraven. Er werd niet op een dode gekeken.
Vandaag kijkt men nog altijd niet op een dode. En de oorlog zal blijven duren. Voor iedere moslim die in Afghanistan sterft, komen er duizend op straat die in een heilige oorlog willen vechten.
Vandaag willen wij hier bidden om vrede, om verzoening tussen mensen en volkeren, wil ik ook bidden om verzoening tussen onze eigen mensen, want zolang wij - die hier in een kerk samenkomen - de haat niet uit ons hart bannen, kan er geen vrede zijn op aarde.
Wij willen ook bidden voor onze doden, we vertrouwen ze aan God toe. Dat deden ze vroeger en dat blijven we doen. Onze God heeft zich laten kennen als een God van leven, alle eeuwen door. In het brandend braambos ten tijde van Mozes, waar God zich laat kennen als de God van Abraham, van Isaäk en Jakob, de God van alle mensen. Ten tijde van de Makkabeeën, zo verhaalde ons de eerste lezing, gaven die zeven broers hun leven omdat ze trouw wilden blijven aan hun principes, aan de Wet en aan God. Zij konden dat omdat ze zich door God gedragen wisten over de grenzen van de dood heen. Bij God zouden ze eeuwig leven hebben, was hun diepe overtuiging.
Wij mogen erop vertrouwen - en nu spreek ik vanuit mijn geloof - dat mensen levend blijven bij God. En wat er levend blijft is datgene waar we van geleefd hebben, ons levensbeginsel, dat wat ons dierbaar is, datgene waar we trouw aan gebleven zijn.
En daarom is het goed hier vandaag samen te komen om onze doden te gedenken, zij die hun leven gaven voor hun land dat ze trouw gebleven zijn. Mogen zij in Gods wereld heel gelukkig zijn.