Gods adem in al wat groeit en leeft

Bloemen, kinderogen en sterren, het mooiste ter wereld” aldus een romantische kanunnik bij een diavoorstelling. “Naar de sterrenhemel kijken is een gebed zonder woorden” (I. Verhack). “Er zijn meer antwoorden aan de hemel dan vragen op de lippen der mensen” (André Gide). Kijken naar de sterrenhemel raakt zowel atheïsten als gelovigen. “Wat hun waarde ook moge zijn voor de wetenschap, voor de mensheid zijn de sterren uiteindelijk zeker zo waardevol als remedie tegen onze grootheidswaanzin, ons zelfmedelijden en onze angsten” (Alain de Botton, Religie voor atheïsten).

We beschikken over het vermogen tot verwondering. Dit is een goede vrucht van de Geest. Gods Adem is er van bij het begin. Gods Geest geeft leven aan al wat bestaat (ps. 104). “Wij zullen leren leven van de verwondering: dit leven, deze aarde, de adem in en uit, het is van Gods genade en zijn lankmoedigheid” (W. Barnard, ZJ 431).

Wie heeft de bergen gewogen op een weegschaal (Jes. 40,12)?

Op een mooie warme herfstdag wandel ik langs het Kempisch Kanaal tussen Sint-Hubrechts-Lille en Hamont. Prachtige kleuren in de bomen. Schilders als Franz Courtens kunnen ze weergeven. Eikels liggen op de grond tussen ritselende blaren. Wat is ze mooi de natuur. Zo wonderbaar. Op het huwelijk van hun kozijn José zongen rozenkwekers uit Wallonië le Credo du paysan: « Les monts, les cieux, la terre, tout est un ouvrage du divin Créateur. »

Alles wat in onze streken bestaat, is cultuur en vrucht van menselijke arbeid vele generaties na elkaar. De mens heeft het land ontgonnen en het soms laten verkommeren. Hij groef het kanaal uit en hij bevaart het met zijn schepen. Hij kan de bomen planten, maar ze toch niet maken.

Van waar komt dit alles? Het hangt allemaal aan elkaar, gas, stenen, planten, dieren en mensen. De aardbol waar wij op wonen, is maar een deel van ons zonnestelsel. In het heelal zouden er miljoenen melkwegen zijn. Volgens een algemeen aanvaarde hypothese gaat alles terug naar de big bang van het begin, de oerknal. We trachten de wereld te doorvorsen. We sturen raketten naar Mars. De Large Hadron Collider is een gigantische tunnel in Zwitserland waar subatomaire deeltjes met de snelheid van het licht tegen elkaar opbotsen. De wetenschap zoekt naar verklaringen en legt verbanden. Ze kan heel goed uitleggen hoe het werkt en tot stand is gekomen. Prachtige powerpointpresentaties illustreren wat astrologen met de ruimtetelescoop Hubble zien van de grootheid van de universum en wat het onderzoek aanbrengt naar het allerkleinste. Wat we kennen leidt tot techniek. Daarmee kunnen we heel veel verrichten, boeken we vooruitgang in de geneeskunde en bevorderen een wereldwijde communicatie. Maar we kunnen er ook veel mee vernietigen. Tot hoe ver gaat de maakbare mens? Mag alles wat kan? De mens draagt verantwoordelijkheid voor deze wereld. Het ecologisch bewustzijn is sterk gegroeid. Elkeen staat voor de vraag wat hij hierbij zelf kan doen.

Deze wereld in zijn onvoorstelbaarheid geeft toch aanduidingen van een wetmatigheid. Welk is het brein dat het geheel ontwierp? Is het slechts toeval? De ene citeert een woord van Einstein: “God werpt niet met dobbelstenen”, al zeggen anderen dat Hij dit wel doet. God is een architect. Hij is als een uurwerkmaker. Iemand die aan het begin stond, maar verder draait het los van Hem. Dit zijn stellingen van deïsten. De belangrijke vraag blijft: Waarom is er iets in plaats van niets? Waarom en waartoe is dit heelal?

« God u bent liefde, bron van het leven »

Van de wereld waarin we leven, van de natuur waar we in stappen, zegt een christen dat dit alles schepping is. God is begin en eindpunt. God is schepper van alles en laat zich kennen in gans zijn schepping (Rom. 1,19-20). Schepping, Schepper, dit zijn religieuze termen. We drukken er mee uit dat de wereld van God is, maar dat hij niet met God samenvalt. Schepping wijst op afhankelijkheid, niet deze van een knellende, maar van een liefdevolle band. God is vriend van de mens en vriend van zijn schepping (Wijsheid, 1,13-15). Zo God er niet is, dan is er geen wereld en geen heelal. Wij krijgen deze overtuiging mee van de mensen uit het Eerste Testament. Zij hebben verhalen over het ontstaan van de wereld, die gelijkenissen vertonen met verhalen bij andere volkeren. Maar voor Israël staat van bij het begin de soevereiniteit vast van God. Toch was het voor hen belangrijker om te belijden dat God zich een volk had uitverkoren en dat Hij met hen was en is doorheen gans de geschiedenis. De oudste geloofsbelijdenis is deze over een rondzwervende Arameeër (Dt. 26,4-10). De Koran heeft vele soera’s over God als de Schepper van alles.

De Bijbelse mens is er van overtuigd dat de God van Israël de God is van het ganse universum. Lode Aerts schreef voor dit Jaar van het geloof het frisse boek: Drinken aan de bron. Daaruit dit citaat: “Al spreekt de bijbel voortdurend over de wederwaardigheden van dat ene volk van Israël, toch heeft God wel degelijk alle mensen op het oog. Het blijkt al op de eerste bladzijde en het is niet goed dat we er achteloos overheen lezen. Genesis begint niet met Abraham, Israël of de Kerk, maar met Adam. Die naam is geen detail, alsof het evengoed Isaak of Jakob had kunnen zijn. Neen, Adam staat in het Hebreeuws voor de mens in het algemeen. God schept in Adam alle mensen. En nog voor Adam ten leven wordt geroepen, schept God niet Israël of de Kerk, maar de hemel en de aarde. Dit heeft een groot gewicht. Alle pagina’s die volgen in de Bijbel, betreffen niet enkele de geschiedenis van God met Israël, maar beogen langs Israël om alle mensen en de hele wereld. De hele schepping gaat God ter harte. Frans Rozenzweig heeft dit prachtig geformuleerd: ‘God schiep niet de religie, maar de wereld” (Lode Aerts, Drinken aan de bron).

In de twee Bijbelse scheppingsverhalen (Gen. 1-2) over het begin wordt ons meegegeven dat de schepping goed is en dat de mens er rentmeester van is. De mens heeft in de bijbel een voorname plaats. De schrijver van het vierde evangelie en de apostel Paulus richten onze blik naar Jezus, naar wiens maat wij groeien. Jezus is Gods Woord van bij het begin (Joh. 1,1-4). In Christus, de eerstgeborene van heel de schepping, is alles geschapen (Kol. 1,15-17). Met Jezus prijzen we de Vader. De mens mag in naam van gans de schepping Gods lof zingen.

(Geschreven voor het jaar van het Geloof en gepubliceerd in Banneux N.D. Boodschap voor alle naties, maart 2013).